Tot voor kort bestond het idee dat wie overtollig spaargeld spaarde, daarvoor van de bank een aantrekkelijke vergoeding voor ontving. Via het ter beschikking gestelde geld konden banken andere geïnteresseerden financieren en in ruil daarvoor een hogere rente hanteren. De rentes op spaarrekeningen zijn momenteel erg laag, waardoor we mogelijks terecht komen in situaties van negatieve rentevoeten. Met andere woorden: wie het geld in bewaring geeft aan een bank, zal na verloop van tijd minder geld terug ontvangen. Deze negatieve rentevoet in combinatie met een zwak financieel systeem bemoeilijkt het economisch herstel binnen de Europese Unie.
Inhoudsopgave
Wettelijke mogelijkheden
Vandaag bestaat er in België nog geen wettelijk kader waardoor banken een negatieve interestvoet zouden kunnen toepassen. Een oplossing voor deze hinderpaal kan op twee wijzen worden verwezenlijkt. Ofwel zouden de banken als machtsblok een wetswijziging kunnen forceren, ofwel zou er creatief omgesprongen kunnen worden met verschillende kostenposten. Daar bijkomende kosten, ondanks een op het eerste zicht beperkte positieve rente, kan een negatief spaarrendement zonder wetswijziging worden gecreëerd. Zo een vaart zal het niet het eerste jaar lopen. Momenteel behalen banken nog via andere producten beperkte winstmarges, waardoor ze de beperkte vergoeding op spaarrekeningen kunnen blijven aanbieden. Een stijging in de nabije toekomst lijkt echter verder af.
Het financieel landschap maakt met andere woorden momenteel een evolutie door. Waar men vroeger uitging van een beloning voor sparen, evolueert men nu meer naar een systeem van dienstverlening. Spaargeld deponeren wordt in de nabije toekomst misschien een dienst waarvoor de consument behoort te betalen.
Europees kader
De start van deze negatieve evolutie voor de spaarder kan terug gevonden worden bij de Europese Centrale Bank (ECB). De ECB verlaagde onlangs haar depositorente van -0,10% naar -0,20%. Anders verwoord: de ECB rekent banken een kost aan van 0,20% voor het geld dat ze bij de ECB deponeren. Tot voort kort ontvingen banken een positieve rente wanneer ze overschotten die ze niet meteen nodig hadden, belegden bij de ECB. Anno 2015 is deze rente negatief. De ECB hoopt via deze negatieve rente twee doelstellingen te verwezenlijken. Enerzijds wenst de ECB nationale banken aan te moedigen goedkopere kredieten aan bedrijven en gezinnen te verstrekken, waardoor ze het overtollig geld niet moeten deponeren bij de ECB.
Anderzijds wenst men de inflatie aan te wakkeren. Wanneer de vergoeding op spaaroverschotten laag staat, worden consumenten en bedrijven gestimuleerd om te kopen en te investeren. De vraag naar goederen en diensten stijgt, waardoor op termijn ook de prijs evolueert. Hoewel niet expliciet genoemd, bestaat er nog een derde doelstelling van de ECB. Via een lagere rentevoet daalt de Europese munt in waarde, en kunnen Europese producenten hun goederen op een goedkopere wijze aanbieden aan geïnteresseerden in het buitenland.
Vraag is echter of de ECB rekening houdt met de neveneffecten van dit marktdenken. Waar Europa momenteel nog in een economisch herstel is, bemoeilijkt een negatieve rente het financieel systeem.
Nadelig voor de spaarder
Bij beperkte rentevoeten is het moeilijk voor banken om winst te maken. Deze beperkte winstmarges zouden kunnen worden opgekrikt door door hogere commerciële rentemarges en bijkomende kosten. Door de rentes op leningen te verhogen, worden de winsten verhoogd en kan er op termijn een hogere interestvoet ontstaan. Bovenstaande passage verduidelijkt echter dat de consument als eerste moet opdraaien voor de lage rentevoet.
De lage rentevoet brengt tegelijk het relaas van groepsverzekeringen naar boven. Werknemers en werkgevers hebben in het verleden na overleg besloten een deel van het loon niet uit te betalen, maar onder te brengen in een groepsverzekering. Het momenteel gewaarborgde rendement van 3,25% op werkgeversbijdragen en 3,75% op werknemersbijdragen valt vandaag nog moeilijk te verwezenlijken. Een aanhouden van de huidige gespreide beleggingen kan een oplossing bieden voor reeds lopende contracten.
Nieuwe inbrengen en nieuwe contracten lijken echter nooit de 3,25 en 3,75% te kunnen halen. Bijvoorbeeld: Belgische staatsobligaties op 10 jaar leveren momenteel een gewaarborgd rendement van 0,60% op. Een verschil van om en bij de 3% waar werkgevers een oplossing voor behoren te vinden. Het zijn immers zij die het tekort moeten bijpassen.
Naar schatting van de Nationale Bank lopen er momenteel nog voor een goede 10 miljard euro aan groepsverzekeringen en 20 miljard euro aan individuele levensverzekeringen met een gewaarborgd rendement van 4,50% of meer. Een wijziging van deze polissen naar een rentevoet die mee evolueert met de marktevoluties dringt zich bijgevolg op. Echter gaat het om gewaarborgde rendementen, waardoor niet aan deze interestvoeten te sleutelen valt. Een beleidsvraag waarop de politici een antwoord behoren te vinden.